De Capella dell’Adorata

Sinds 2012 is ons belangrijkste restauratieproject de Cappella dell’Addolorata in het oude, rechter gedeelte van de San Zaccaria-kerk in Venetië. Door het werken in drie fasen en een zorgvuldige planning per fase heeft het even geduurd, maar in 2019 is het werk in deze kapel afgerond. Tegelijk met deze derde fase is er gewerkt aan de balustrades en ander marmerwerk rond het hoofdaltaar, dus in het wat jongere, linkerdeel van de kerk. Omdat het om vergelijkbare werkzaamheden ging en omdat er grote behoefte aan verbetering was van deze zo in het oog springende architectuuronderdelen, was het praktisch dit in één keer op te pakken.

De werkzaamheden werden uitgevoerd door Lares, een Venetiaans restauratiebedrijf dat ook elders in Italië projecten uitvoert, veel expertise op verschillende restauratieterreinen heeft en ook al eerder voor ons werkte. De supervisie op vooronderzoek en de noodzakelijke keuzemomenten lag, zoals steeds, bij de ‘Soprintendenza’.

De voltooiing in het voorjaar van 2019 is reden genoeg om een korte impressie te geven van het werk op basis van het eindverslag dat wij ontvingen van het bedrijf, de zogenoemde ‘Relazione tecnica finale’. Deze is namens Lares opgesteld door Dr. Mario Massimo Cherido.

Eerst een korte blik op de context van de kapel, waarvan de oorspronkelijke naamgeving in nevelen is gehuld, maar welke wij kennen als de ‘Addolorata-kapel’, de kapel van de Moeder van Smarten. Het gaat om de kapel rechts naast de absiskapel San Tarasio van de gotische kerk die rond 1443 voltooid werd. Toch bevinden zich in beide kapellen nog veel bouwsporen van een veel oudere, 12de-eeuwse fase.

De kapel links van de San Tarasio-kapel bestaat niet meer sinds de bouw van een nieuwer schip en koor links, waardoor de oude kerk een nevenrol ging spelen. De werkzaamheden aan deze ‘nieuwe kerk’ die de overgang naar de renaissance kenmerkt, werden al in 15de eeuw gestart, dus amper nadat het eerdere werk was voltooid. De grote en niet aflatende bouwactiviteit in de 15e eeuw geeft een goede indruk van de rijkdom van de kerk en van de voornaamste bron van die rijkdom: het bijbehorende Benedictijner convent met Elena Foscari als abdis. Zij was de zus van de doge Francesco Foscari en kosten noch moeite werden hier gespaard.

Vervolgens werd in de nieuwe kerk in de 16e eeuw een nieuw hoofdaltaar geplaatst van marmer met veelkleurig inlegwerk. Het ontwerp voor het tempelvormige tabernakel daarboven wordt toegeschreven aan Alessandro Vittoria. Het altaar is omgeven door een eveneens polychroom marmeren balustrade.

Het inmiddels voltooide werk aan het hoofdaltaar werd uitgevoerd aan de genoemde balustrade en de onderbouw van het altaar, met uitzondering van de vloer daaromheen en de traptreden.

De balustrade en de basis van het altaar bestaan in hoofdzaak uit pietra d’Istria, een goede kalksteen die vanuit het huidige Kroatië naar de dogestad werd verscheept en ook is gebruikt voor de façade van de kerk. Kleurrijk inlegwerk van rode porfier en groene steen uit Tessalië geven de balustrade een kostbaar uiterlijk.

Veel van het inlegwerk was echter losgeraakt, op enig moment op een niet erg fraaie wijze bevestigd met gips, deels wederom gevallen, omdat gips hiervoor niet geschikt is, en dan maar opgeslagen in het magazijn van de kerk. Nu is precies uitgezocht welke platen waar horen, vervolgens zijn ze gereinigd en herplaatst. De bevestiging wordt nu gevormd door ingewerkte stiften die met een tweecomponenten kunsthars zijn bevestigd aan de ondergrond van pietra d’Istria. Ontbrekende stukken van het inlegwerk zijn uiteindelijk gevuld met een zoutvrije kalkmortel en passend marmerpoeder, en zorgvuldig afgewerkt met schilderwerk om de aders in de steen te treffen. Soortgelijke werkzaamheden zijn ook aan het altaar in de Addolorata-kapel uitgevoerd.

Ook in ander opzicht was de problematiek vergelijkbaar: er was sprake van kaarsvetvlekken en roestvlekken, die verwijderd zijn en de ijzeren onderdelen die ter plaatse konden blijven zijn ontroest en tegen corrosie beschermd.

Verder was er sprake van een zoutbelasting, die zo ver ging dat het kleurrijke inlegwerk door zout in de drager eruit wordt gedrukt. Deze zouten verplaatsen zich onder vochtige omstandigheden – en die zijn er in Venetië legio – door de steen tot zij bij verdamping van het water aan de oppervlakte overblijven. Verdamping is de motor van dit transport. Daardoor heeft het vaak weinig nut de lucht in de kerk maar wat droger te maken, zolang de oorzaak niet wijkt: het zouttransport gaat dan immers nog sneller. Daarom is er overgegaan tot het bij herhaling inwikkelen van de steen met compressen gedrenkt in gedemineraliseerd water, waarmee het zout uit de steen wordt getrokken. Dit moet de steen beschermen, want aan de oppervlakte kristalliserende zouten zijn niet mooi, maar zouten die in poriën binnen in de steen kristalliseren zijn desastreus: ze verpulveren steen van binnenuit.

In de Addolorata-kapel was de balustrade vóór het altaar geheel instabiel. De gehele bovenzijde werd gedemonteerd om de afzonderlijke balusters te kunnen bevestigen met roestvrij stalen pennen aangegoten met kunsthars. Ook de balustrade is ‘ontzout’. Alvorens de bovenzijde te herplaatsen, zijn de uiteinden die opgelegd zijn in de zijmuren van de kapel, omkleed met loodslabben die het zouttransport vanuit de zijmuren in de balustrade tegengaan.

Eenmaal gerestaureerd, is al het natuursteenwerk van het hoofdaltaar en in de kapel voorzien van een beschermende laag op basis van natuurlijk was en opgepoetst met een zachte doek.

Het gehele project was erg veelzijdig, doordat in de kapel sprake is van veel verschillende materialen en technieken. Zo bevindt zich boven het altaar een tweezijdig bronzen reliëf. De houten drager ervan is schoongemaakt en behandeld met een insecticide. Tot slot is hij verstevigd met een acrylhars. Het bronswerk was zo dof en geoxideerd dat het reliëf nauwelijks meer tot uitdrukking kwam. Het is gereinigd en behandeld met een vernis op basis van acrylhars met een antioxidant die het product speciaal geschikt maakt voor metalen oppervlakken.

Daarboven zet de in gebed verzonken Moeder Gods aan tot contemplatie. De dikke stoflaag op het beeldje is verwijderd met zachte penselen. Bladderende verf is vastgezet met een kunsthars en ontbrekende verf is bijgewerkt om de optische verstoring te nemen. Dit is gebeurd in een tint die in lichte mate afwijkt van het origineel, waardoor van dichtbij de restauratie toch te herkennen is.

In de kapel bevindt zich ook de trap naar de oude crypte. Het trapgat is afgeschermd met een ijzeren hekwerk. Dit is ook schoongemaakt en tegen corrosie beschermd. Tot slot onderging de vloer in de kapel een behandeling die vergelijkbaar is met die van het andere natuursteenwerk, zij het dat de reinigingsmethodiek gedeeltelijk iets sterker was – het is immers een vloer. De reinigingsmiddelen werden vervolgens goed uitgespoeld. Het grootste deel van de vloer is van zogenoemd Biancone e Rosso di Verona. De Rosso is een kalksteen met een rijke rode, zeer ijzerhoudende, kleurschakering en veel insluitingen; hoewel hij zo wordt aangeduid, is het geen marmer, maar hij is mooi te polijsten en het gebruik van de steen heeft een lange historie. Uiteraard waren sommige plekken al eens hersteld met vulmiddelen. Die plekken zijn vernieuwd, waardoor het vloerpatroon weer gaaf oogt.

Juist bij de ingang van de kapel waar de meeste voeten treden, ligt het kostbaarste stukje vloer in de Addolorata. Het dateert nog uit de 12de eeuw en gaat dus terug tot de kerk vóór de gotische kerk. Hier is men uiterst voorzichtig en conserverend te werk gegaan, zonder het beeld aan te vullen.

Van deze oude fase zijn nog bouwsporen te zien in de zijwand naar de San Tarasio-kapel. Deze muur was al voorzien van een groot stuk inboetwerk dat door gebrek aan stabiliteit nieuw ingemetseld werd. In de 12de-eeuwse fase lijkt hier een open doorgang te zijn geweest, wat mogelijk het slechte metselwerk verklaart. Hoe dan ook zijn de sierlijke kapitelen die de open doorgang begrensden, zichtbaar gehouden door opzettelijke sleuven in de muur [AFB.8]. De muren van de kapel blijven verder vooralsnog “kaal”. Alleen zo is de, juist in dit deel van de kerk zo relevante, bouwhistorische gelaagdheid goed te beleven en wordt de bezoeker geprikkeld zich voor te stellen hoe die nog oudere kerk uit de 12de eeuw eruit gezien zou kunnen hebben.

Iris Contant